Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AD5434

Datum uitspraak2001-06-01
Datum gepubliceerd2002-06-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersBESLU 99/331-SIMO
Statusgepubliceerd


Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ROTTERDAM Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken Reg.nr.: BESLU 991331-SIMO Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen De Meij Holding B.V., gevestigd te Schiedam, eiseres, gemachtigde mr. L de Kok, advocaat te Den Haag, en de raad van de gemeente Schiedam, verweerder. 1. Overwegingen Op grond van artikel 6, tweede lid, van de op de erfpachtovereenkomst tussen eiseres en de gemeente Schiedam toepasselijke erfpachtvoorwaarden heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam (hierna: B&W bij beslissing van 6 augustus 1998 aan eiseres een boete opgelegd van f 15.504,-. Verweerder heeft bij beslissing van 14 december 1998, verzonden op 11 januari 1999, het op 26 augustus 1998 door eiseres op grond van artikel 6, vierde lid, van de erfpachtvoorwaarden tegen de beslissing van B&W bij hem ingestelde beroep ongegrond verklaard. De gemachtigde van eiseres heeft bij brief van 16 februari 1999 beroep bij de rechtbank ingesteld tegen de beslissing van verweerder. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van verweerder geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is. Het betreft hier niet een beslissing genomen op een administratief beroep als bedoeld in artikel 1:5, tweede lid, van de Awb. Het instellen van beroep op grond van artikel 6, vierde Ed, van de erfpachtvoorwaarden is immers niet het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid voorziening te vragen tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, maar het gebruik maken van een contractuele bevoegdheid voorziening te vragen tegen een privaatrechtelijke rechtshandeling. De beslissing op een dergelijk beroep is eveneens een privaatrechtelijke rechtshandeling. Het beroep bij de rechtbank is derhalve niet gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is daarom kennelijk onbevoegd, zodat voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Overeenkomstig artikel 8-71, eerste volzin, van de Awb vermeldt de rechtbank dat terzake uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kan worden ingesteld. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding. Gelet op het voorgaande wordt als volgt beslist. 2. Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart zich onbevoegd. Deze uitspraak is gedaan door mr.drs. Th.G.M. Simons. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Vermaat als griffier, uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2001. De griffier: De rechter: Afschrift verzonden op: 6 juni 2001 Een belanghebbende - waaronder in elk geval eiseres wordt begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak verzet doen bij de rechtbank door binnen een termijn van zes weken een gemotiveerd verzetschrift in te dienen. Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.